Polog 045
Lezer, gegroet.
Het karretje dat op de zandweg reed, werd getrokken door twee ezeltjes. De zon straalde magistraal, de weg was breed. De dieren hadden het zwaar want de vracht bestond uit twee menshoge, stevig vastgesnoerde, terracottavaten. Aan het zachte heen en weer bewegen van de vaten was te zien dat ze leeg waren. Geen olijfolie of meel in het grootste en in het kleinere geen verfbad waarin wollen stoffen op de kleur worden geschommeld. De twee jongemannen op de kar waren geen boerenkinkels. Geen zweep over ezelsruggen, geen schoppen tegen de wielen wanneer die bleven steken in het mulle zand of ander rustiek rumoer.
Nog honderd meter rijen groene suikerrietstengels en zij waren waar zij wezen wilden. Bij de verharde weg, die langs de zijgevel van de Romeinse villa doorliep tot aan de haven.
De twee voermannen die zich op de eerste dag van het toernooi, in het zweet werkten op een verlaten zandpad, waren – u heeft het al geraden – Hannes en ik. In de schaduw van een rij cipressen, halverwege het verharde stuk, hielden wij halt, vlak onder het enige venster van de villa. De blauwe zonwering was dicht. In de verte was het feestgedruis in de stad duidelijk hoorbaar. De zon brandde. Kerkklokken hadden de none nog niet geluid.
Terwijl ik op de kar klom om de touwen los te maken waarmee de vaten in bedwang werden gehouden, manoeuvreerde Hannes de kar strak tegen de muur. Ik omarmde het hoogste vat en duwde het schuin tegen de muur zodat de hals de onderrand van de vensterbank raakte. Met mijn ene hand hield ik het vat op zijn plek, met de andere pakte ik de bootshaak die ik speciaal voor dit doel had meegenomen. Ik tikte ermee tegen de zonwering. Het venster ging open en de hoofden van Isabella en haar slavinnetje werden zichtbaar. Ze staarden verbaasd in de gapende hals van de terracottakrater. Isabella keek mij vragend aan. Het was haar aan te zien dat zij alles had verwacht maar dit niet. Haar slavin giechelde; een nerveuze tik die ik al eerder had opgemerkt.
“Benen eerst” instrueerde ik.
“En opschieten, dames” gebood Hannes.
Isabella begreep wat haar te doen stond. Zij ging schrijlings op de vensterbank zitten en sloeg haar benen over de rand. Toen viel mij pas op wat zij aan had. Ik had er niet over nagedacht wat een vrouw aantrekt wanneer zij wordt geschaakt. Isabella wellicht ook niet want zij was gekleed in een robe van oranjefluweel, versierd met pauwenogen, goudkraaltjes, parels, geëmailleerde goudsbloemen en vergulde bladeren. Niet wat je noemt, een uitgaanstenue, eerder een baljurk. Het lag op mijn lippen om te roepen: ‘Hé, ga ’s wat gemakkelijks aantrekken!’ Maar ja, Isabella is Isabella en geen gewone vrouw. Ze lachte uitdagend. Haar lippen vormden de woorden: ‘Kop dicht, Marco’.
Hannes gebaarde dat zij moest opschieten.
Isabella liet zich in het vat zakken totdat haar onderarmen op de rand van de hals rustten. Toen strekte zij, als een sponsenduiker, haar armen langs haar hoofd en weg was ze. Een plofje en door haar gewicht hernam het vat vanzelf de oude rechtopstand. Daar klonk het alles – in – orde – klopsignaal tegen de binnenwand. Gerustgesteld duwde ik de tweede kruik tegen de vensterbank. Haar slavin volgde soepel het voorbeeld van haar meesteres. Met de bootshaak duwde ik de zonwering dicht en riep: ‘Hortsik!’
E continua