Polog 044

Lezer, gegroet,

Het werd een onharmonieus dispuut. Hugo verloor zich in een labyrintische verhandeling over de Cypriotische liefdesgodin, in wier naam rituele prostitutie werd bedreven. Hij achtte zichzelf een ruimdenkend man; niet zonder begrip voor de geest van de godin die nog over het eiland waarde. “Dat neemt niet weg, mevrouw” lamenteerde hij “dat ik ervoor bedank om mijn goede naam door het slijk te zien halen. Louter en alleen omdat een dame een morganatisch pleziertje niet kan onderscheiden van een discrete amourette, zoals aan haar stand verplicht. Het was zonneklaar dat hij Isabella lichtzinnig gekonkel verweet maar het katje de bel niet dorst aan te binden. Ik luisterde gefascineerd. Wanneer zou hij zich verspreken? En ja hoor, daar tuimelde hij van de verbale evenwichtsbalk.

“U bent nota bene niet eens Grieks of Cypriotisch van origine” sprak hij verwijtend. Die man is de weg kwijt, dacht ik. Want, ware Isabella van autochtone afkomst geweest, zou zijn oordeel dan minder streng zijn uitgevallen? Ook betwijfelde ik of hij met deze nuancering nog steeds de fatsoenscode van Visconti volgde.

Ik heb een minstreel eens horen zingen dat niets schoner is dan de liefde lief te hebben. Maar dat leek mij voor Isabella toch niet de verstandigste verdediging.

“Nee, beste Hugo, ik ben Vrouwe van Beiroet! En het is uw taak om besmeuring van de familienaam te voorkomen. Geile praatjes die mijn eer aantasten, gefabriceerd door oververhitte geesten, vallen in die categorie. U stamt uit een geslacht van koene kruisvaarders. Daarom begrijp ik werkelijk niet waarom u zich laat intimideren door een zetbaas van de paus. Laat de man, naar wie u uw oren laat hangen, zich met zijn eigen kruis bemoeien. Hebben ze in Acre niets beters te doen?”

Hugo is een drentel. Hij stond geen moment stil. Soms stond hij zo dichtbij dat ik hem hoorde reutelen. Ik werd er tureluurs van. Hij zat natuurlijk in een moeilijk parket want hoe benoem je zonder straattaal een Cypriotisch zijsprongetje?

“Mevrouw, u bagatelliseert mijn probleem” klaagde hij. ”Toen ik gistermiddag arriveerde voelde ik dat er iets niet in de haak was. Wij weten allebei dat vannacht…”. Zijn stem stokte.

“… de maan scheen?”

“Mevrouw, u tart me. U heeft hedenna… er is vannacht…”

Verder kwam hij niet. Opnieuw verkoos hij verdachtmaking boven de feiten. Wist hij meer? Van mij? Mijn hart bonkte als een voldermolen. Zou Hugo het aandurven de kamer te visiteren? Ik moest er niet aan denken. Eenmaal onder haar bed, tussen de pelzen en in de badkuip gekeken, was het wandkleed de enige schuilplaats.

Maar Hugo was geen poetsvrouw noch liet hij zich verleiden tot welles – nietes – spelletjes. “Na afloop van het toernooi – ik ben de eregast en kan niet wegblijven, mevrouw – zal ik scheep gaan om mijn troepen in Acre te inspecteren. Er staat een legeroefening met de Engelsen op het programma. Bij mijn terugkomst zal ik u een huwelijkskandidaat presenteren. Dan is het tenminste uit met de roddels en de achterklap.”

“Poeh” zei Isabella. Wat me van haar, eerlijk gezegd, nogal tegenviel. Ik bedoel maar, heldhaftig is anders. En eloquent allerminst.

“U kunt nu wel ‘poeh’ zeggen, mevrouw, maar daarmee brengt u de oplossing niet dichterbij.”

Ik gaf hem gelijk. Isabella hield wijselijk haar mond. Ook haar gaf ik gelijk.

Desondanks riep Hugo: “Het heeft geen zin om te protesteren, mevrouw. Mijn besluit staat vast. Uw escapades, ze zijn voorbij, zeg ik u. Voorbij!”

“Hoe iets voorbij kan zijn voordat het is begonnen, zullen we maar aan de filosofen overlaten” spotte Isabella. “En, wat uw plannen voor mijn huwelijk betreft, ik ben er ook nog! We zullen zien!”

“Inderdaad, mevrouw, we zullen zien” beet Hugo haar toe. Aan zijn voetstappen te horen, was hij op weg naar de deur.

“En val morgen niet van uw paard, ridder, dat toernooi is voor mannen die zich niet door anderen de wet laten voorschrijven.”

“Mevrouw, ik verbied u zo over mij te spreken” krijste Hugo in het allerhoogste stemregister.

“Waarom zo boos, Hugo. Zo’n toernooi is toch een speeltje voor jongetjes op leeftijd?”

“Mevrouw, de maat is vol. Bij deze verbied ik u morgen op het toernooi te verschijnen. Ik wil niet dat u sjaaltjes of kousenbanden uitdeelt waarmee jonge ridders het hoofd op hol wordt gebracht! U gaat maar borduren.”

De klap, waarmee de deur werd dichtgesmeten, getuigde van wrok en een bezeerd ego.

Niet goed wetend wat er van mij werd verwacht, bleef ik staan achter het wandkleed. Isabella verbrak de stilte. “Zo, die bullebak is weg. Kom maar tevoorschijn, vreemdeling, we moeten nodig praten.”

E continua