Polog 042

Lezer, gegroet,

Qua schoonheid benadert Isabella van Ibelin de godinnenstatus. Wat haar natuurlijk niet kan worden aangerekend. De goden op de Olympus verweten Aphrodite ook niet dat ze zo oogverblindend uit de schuimende zee was ontstaan. Dat het godinnetje de haar toegedachte eigenschappen ervoer als talenten die dienden te worden ontplooid, lag voor de hand. Want, redeneerde zij, waarvoor heb je ze anders. Liefhebben, ongebreideld beminnen, was haar opdracht. Zo voelde zij dat. Wars van lustblussende lastigheden dook zij regelmatig tussen de lakens van buitenechtelijke sponden.

Zo verwekte Ares, de macho – krijgsgod, drie tweelingen bij haar. Haar echtgenoot, god der smeden, was niet bij machte het telkens oplaaiende liefdesvuur van zijn vrouw te temperen of binnenshuis te laten uitwoeden. Trouwens, welke man zou opgewassen zijn geweest tegen haar steevaste excuus: ’Kan ik er wat aan doen! Zo ben ik nu eenmaal!’

De smid zou van Aristoteles wel veel begrip hebben ontvangen. De Griekse wijsgeer, die behartigingwaardige woorden over de ‘Kunst der Welsprekendheid’ schreef, zou bij de redeneertrant van deze dame kritisch de mond hebben getuit. En erop hebben gewezen dat haar argumentatie de steekhoudende ondersteuning miste van ‘waarom ze doet wat ze doet’ of ‘vindt wat zij vindt’. Hoogstens zou zij op het onderdeel: overtuiging een voldoende hebben gescoord. Met haar recht op de man af – benadering snoerde zij haar echtgenoot steeds met succes de mond. Tegelijk zou Aristoteles de smid hebben gekapitteld vanwege zijn lankmoedigheid; een eigenschap die in dominante vrouwen weliswaar gevoelens van tederheid oproept maar zelden voor lang. Zo was het ook gesteld met Isabella; zo was zij nu eenmaal. Het was de Aphrodite in haar.

E continua