Polog 040

Lezer, gegroet,

Ik stond op de drempel van een zaal, met hoge hoefijzervormige bogen, kleurige decoraties van inlegwerk, zijdezacht gepleisterd plafond en tegelwanden vol azuren, porfieren en gouden arabesken waarvan de cirkels, sterren en vierkanten zich uitzinnig bewogen binnen de oneindigheid van hun verstrengeling. Voor een blinde boog stond een immense waterklok waaruit cimbaalklanken parelden. Naast het enige raam hing een wandkleed waarop een pikante pastorale stond afgebeeld. Het honingkleurige licht van de bijenwaskaarsen in koperen kroonluchters verhoogde de luxueuze sfeer van de duizend en één verhalen die over de kalief van Bagdad worden verteld.

De ware blikvanger in de zaal was een enorme albasten badkuip. Of specifieker: de jonge vrouw die op de rand zat. Wat was ze mooi en wat was zij bloot. Haar verschijning degradeerde het ‘Hooglied van Salomo’ tot rustieke rijmelarij. Op de kloosterschool had de bovenmeester dit ‘Lied der Liederen’ op de index van verboden boeken geplaatst. Wat mij en mijn vriendjes inspireerde er meteen een illegaal vertaald exemplaar van op de kop te tikken. Lazen we in het botenhok met zondige rode oortjes aan elkaar voor. Hele passages kende ik uit mijn hoofd. Kan ze nog steeds opdreunen, trouwens.

Aan de wasem op haar huid te zien, was de vrouw zojuist aan het badwater ontstegen. Naast haar stond een ebbenhoutkleurig slavinnetje dat mij eerst beduusd aanstaarde, toen een kreetje slaakte en een haarborstel op de grond liet kletteren. De Koningin van Cyprus – want wie kon de baadster anders zijn – slaakte eveneens een kreet, die het schroomvallige miste waar incident en etiquette om vroegen. Een pinkbeweging van hare blote majesteit voldeed om het slavinnetje op een holletje in de coulissen te laten verdwijnen zodat de koningin en ik alleen achterbleven.

Isabella ging staan, rekte zich uit en draaide mij haar rug toe. Hoe zal ik beschrijven wat ik toen zag? Frontaal was sprekend Aphrodite terwijl haar achterste mij deed denken aan Selene, de maangodin. Meer kan ik er niet van maken, en minder ook niet.

Wat verder opviel, was het goddelijke haar, golvend als een kudde geiten langs een bergwand. Qua lengte verloren haar krullen het van het papyrusgodinnetje. Wat de godin moeiteloos kon, zou haar aardse evenbeeld niet lukken. Isabella kon met haar lokken onmogelijk haar borsten en kuisheid bedekken. Niet lang genoeg. Dit verlies aan decorum leek haar niet te deren. Onbegonnen werk wist zij. Bij elke denkbare beschermingsfiguratie zou zij steeds één hand tekort komen; ze deed er zelfs niet de geringste poging toe.

Ogenschijnlijk in gedachten verzonken, liep zij naar de met pelzen overladen divan, kroop in de vacht van een bruine beer en zuchtte behaaglijk. Zich al die tijd ongetwijfeld afvragend wat zij met mij aan moest. Begrijpelijk, want op die vraag zocht ik eveneens een passend antwoord.

E continua